Harry’s focus op Israel 715

Beste lezer,

Het was een week van herdenkingen en dat zal het komende jaar zo blijven. 75 jaar na de bevrijding, en nog steeds heeft de wereld weinig geleerd. Bij deze drie uur durende herdenking miste ik de naam ISRAEL. Alleen de heer Lauder had de moed Israel te noemen… (kijk hier…, Lauder op 2:20:00). Daarom is iedere herdenking, ieder boek, iedere lezing over de Tweede Wereldoorlog belangrijk: opdat we nooit vergeten en de fouten van toen niet meer worden gemaakt.

In april ben ik gevraagd om tijdens een herdenking in Israël een kaars aan te steken en mijn verhaal te vertellen. De Shoah en Israël zijn voor mij onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ik vind het een eer hiervoor gevraagd te zijn.
Ik wil het alvast graag met u delen:

Mijn naam is Harry Nihom. Ik ben op 5 oktober 1927 in Winterswijk geboren als jongste zoon van Johanna Stern en Karel Nihom. Mijn oudere broer Rolf en ik groeiden op in een orthodox Joods huishouden. Mijn ouders waren nauw betrokken bij de Joodse gemeente, die in Winterswijk behoorlijk veel leden telde, en wij kinderen kregen iedere dag Joodse les. Een keer per jaar kwam opperrabbijn Vredenberg uit Utrecht over om ons te examineren. Gaf je een correct antwoord, dan kreeg je een reep chocolade. De chocolade was niet zo belangrijk, want mijn vader handelde in suikerwaren en we hadden altijd snoep in huis, maar een feit is dat ik een goeie leerling was.

Op mijn twaalfde moest mijn vader, die Duitse Joden naar Nederland smokkelde en waarschijnlijk voor de Britten spioneerde, op last van de autoriteiten Winterswijk verlaten. Hij verhuisde naar Den Haag, een paar maanden later door ons gevolgd.

Als mijn vader klanten moest bezoeken, ging ik geregeld met hem mee. Ook op de dag van de Nederlandse capitulatie, ik zat naast mijn vader in de auto. Het gezicht dat hij toen trok zal ik nooit vergeten. De angst. Diezelfde dag probeerde hij nog naar Engeland te komen en toen dat niet lukte, heeft hij zelfmoord gepleegd.

Dat ik hier nog zit, heb ik aan mijn biologieleraar Da Silva te danken, die leerlingen van de Joodse hbs hielp onder te duiken. Samen met Rolf passeerde ik tientallen adressen, tot we terechtkwamen bij tante Peet en oom Han, een arbeidersechtpaar in Rheden, bij wie we twee jaar woonden.

In september ’44 leek het einde van de oorlog nabij. Terwijl heel Rheden in de schuilkelder zat, lagen Rolf en ik vanaf het dak van het huisje te kijken naar de landing van parachutisten en zweefvliegtuigen. De slag om Arnhem mislukte helaas, maar de operatie luidde wel een periode in van wachten op de bevrijding. Toen op 17 april ’45 het gerucht ging dat de Canadezen en Engelsen langs de IJssel onze richting opkwamen, ben ik als een speer het huis uit gerend. Ik heb nog nooit zo hard gelopen als toen. Oog in oog met onze bevrijders vloog ik uit pure vreugde een van de militairen om zijn hals. We waren vrij!

Dat we het gered hebben, is een wonder. God heeft ons begeleid, dat kan niet anders. Maar we moeten ook dankbaar zijn jegens onze onderduikgevers. Ik vind het raar dat Nederland en Nederlanders tegenwoordig vaak worden aangevallen op hun houding. Als je maar ‘nee’ knikte tegen de Duitsers, werd je al neergeknald. Wat voor risico hebben al die onderduikgevers niet genomen.

Na de oorlog heb ik in Utrecht de middelbare school afgemaakt. Daarna heb ik twee jaar als soldaat in Ned. Indië gediend. Terug in Nederland begon ik te werken in de confectie. Dat is me goed afgegaan. Na verloop van tijd ben ik zelfstandig agent in kinderkleding geworden, en nog weer later heb ik een eigen handel opgezet.

Ik wilde graag voor mijn dertigste vader zijn. Dat is gelukt. Op 1 januari 1956 ontmoette ik mijn vrouw Marijke, een paar maanden later trouwden we, en in september 1957 is de eerste van onze drie dochters geboren. Eén dochter woont nog in Nederland, de twee andere wonen hier.

In 1989 zijn ook Marijke en ik, na ontzettend veel bezoeken aan het land, op alija gekomen. Eigenlijk wilde ik meteen na de oorlog naar Palestina, maar dat kon ik mijn moeder niet aandoen. Ze had al genoeg meegemaakt. En na haar plotselinge overlijden in 1954 durfde ik het niet meer aan. Emigreren is geen simpele zaak. Dat moet je doen als je jong of oud bent, of professioneel zo gespecialiseerd, dat het niet moeilijk is om iets op te bouwen.

In de tussenliggende jaren was ik ruim vier jaar directeur van de Nederlandse Zionistenbond, en ik heb diverse projecten ten bate van Israel opgezet en begeleid. Mijn focus op Israel is logisch. Ik vind dat Joden lessen kunnen en moeten leren van de Tweede Wereldoorlog. Als we toen een eigen land hadden gehad, was het anders afgelopen. Als wij voor 1940 een eigen huis zouden hebben gehad, zouden we geen 6 miljoen Joden hebben verloren.

Misschien wel het meest actief voor Israel werd ik op het gebied van sport. Sinds de jaren vijftig ben ik betrokken bij de Maccabiah ofwel de Joodse Olympische Spelen, die iedere vier jaar worden gehouden. Ik heb als sporter meegedaan, maar ook als bestuurder en voorzitter van het Nederlandse comité. De Maccabiah is allereerst een geweldig sportfestijn, maar de achterliggende gedachte is ook om Joden naar Israel te krijgen, en ze hier te houden. Tijdens het evenement worden voor de sporters excursies georganiseerd, en ze krijgen allerlei informatie en voorlichting. Het heeft niet altijd succes, maar iedere Joodse sporter die blijft, is er een. Als ik vandaag de dag zie wat in Europa gebeurt, ben ik er niet gerust op. Alleen in Israel zijn Joden veilig.

Vergeet onze stichting niet! De slachtoffers van terreur lijden iedere dag. Zij verdienen onze steun.

Ik wens u een goed weekend,
Harry Nihom

Doneren:
reut-sderot.org.il en shilohisraelchildren.org/
of Stichting LeChaim: NL87RABO0117723800