Onderzoek Rolf Nihom

Toespraak van Rolf Nihom die hij gehouden heeft naar aanleiding van zijn onderzoek naar de lotgevallen van zijn vader Karel Nihom aan het begin van de Tweede Wereldoorlog.

Winterswijk, 20-03-‘05

Ik ben geboren in Winterswijk. Daar heb ik ook mijn jeugd doorgebracht. Enkele jaren geleden werd er in het plaatselijk museum (Museum Freriks) een tentoonstelling “Verzet, bevrijding, vrijheid” georganiseerd, waarin enige aandacht geschonken werd aan de lotgevallen rondom mijn vader.

Mij werd gevraagd of ik daarover iets wilde vertellen. Die uitnodiging heb ik geaccepteerd. Het is die voordracht waaruit ik geput heb voor mijn verhaal van vandaag. Mij werd gevraagd of ik daarover niet eens iets meer kon vertellen. Ik vertel u iets over vader, ik vertel u iets over mezelf, ik vertel u iets over mijn moeder. Maar ik kan u niet een afgerond compleet verhaal voorleggen. In het beeld dat ik schets, in die legpuzzel, ontbreken stukken, niet onbelangrijke stukken. Het is evenmin een strikt chronologisch relaas.

Voordat ik van wal steek moet ik één opmerking maken. Speciaal omdat in het gezelschap van vandaag diverse ouderen zijn, die de oorlog nog hebben meegemaakt en aan den lijve ondervonden. Het gaat over mijn vader omdat mij dat gevraagd werd; niet omdat ik zijn rol belangrijker vind dan het verzetswerk dat door anderen verricht is. Ik wil mijn vader niet belangrijker maken dan hij was en nog veel minder wil ik andermans inzet onderwaarderen!
De naam Nihom kom ik in archieven voor het eerst rondom 1680 tegen. Wij zijn dus al ruim 300 jaar, wat je tegenwoordig noemt, autochtoon! Desondanks wordt in oktober 1939, het is nog géén oorlog, mijn vader uitgewezen uit de grensstrook. Ik bezit het door de toenmalige Minister van Justitie uitgevaardigde uitwijzingsbevel. Die grensstrook, ook wel het ‘bewakingsgebied, eerste linie’ genoemd in militaire context, is een strook van 30 km breedte langs de gehele Nederlandse grens. De Minister van Justitie beveelt mijn vader definitief die strook te verlaten.
Dat uitwijzen komt vaker voor, maar dit uitwijzingsbevel vertoont vier facetten die ik in deze samenhang niet meer ben tegengekomen:
1. mijn vader is Nederlander, autochtoon; hem wordt het verblijf in een groot gedeelte van Nederland verboden,
2. het is 1939, vredestijd, nog geen oorlog; de tijd was nog niet aangebroken waarin van alles en nog wat aan Joden werd verboden,
3. het gezin blijft achter zonder broodwinner, zonder bron van inkomsten,
4. de uitwijzing geldt voor onbeperkte tijd.

Uitwijzingsbevelen komen vaker voor. Als je archieven, dagboeken, dagrapporten van plaatselijke politiebureaus doorbladert, kom je ze met regelmaat tegen. Opvallend vaak bijv. in Limburg, die smalle provincie. Maar dan zijn het grenssmokkelaars, illegale grensoverschrijders, boerenzonen, die al herhaaldelijk betrapt zijn door politie of grensdouane. En als ze dan bij wijze van spreken voor de 87e keer een varken of anderszins gesmokkeld hebben, dan zegt de overheid “en nou moet je maar eens een paar maand naar het noorden van Brabant”, een behoorlijk eind van de grens vandaan. Maar als moeder de vrouw bezwaar maakt en protest aantekent, en verklaart dat de arbeidskracht op haar boerderij niet gemist kan worden, wel, dan kijkt de overheid wat door haar vingers. Ieder dag even op het bureau melden, komt er dan voor in de plaats.

In het uitwijzingsbevel aan mijn vader komt ook het wetsartikel voor op grond waarvan hij wordt uitgewezen: artikel 3 van de wet van 10 januari 1920 (laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 september 1939). De verblijfsontzegging luidt (met weglating van enkele minder wezenlijke zinsdelen):

De Minister van Justitie,
overwegende, dat de aanwezigheid van den hieronder genoemden persoon, gezien
zijn handelingen en antecedenten in de bewakingsgebieden, eerste linie, genoemd
in artikel 2 van het K.B. van 1 juli 1939, in het belang van de grensbewaking en
van ‘s lands veiligheid, niet kan worden geduld;
ontzegt het verblijf binnen de bewakingsgebieden, eerste linie, genoemd in art.2
van het K.B. van 1 juli 1939 aan:
K a r e l N i h o m, geboren te Winterswijk, 6 october 1900, wonende te
Winterswijk, Spoorstraat 28, met ingang van 10 november 1939.

’s-Gravenhage, den 7 november 1939
De Minister voornoemd,
P.S.Gerbrandy

Ik heb dat lange tijd verkeerd geïnterpreteerd. Ik wist wel, dat mijn vader op 6 en 7 oktober 1939 twee dagen in arrest gezeten had op het plaatselijke politiebureau en aldaar verhoord was. Daarvan moet een proces verbaal opgemaakt zijn. De inhoud ervan ken ik niet. Het is één van de ontbrekende stukken van de legpuzzel, zeg maar gerust het grootste, het meest intrigerende stuk. Ik spreek daar misschien nu wat nonchalant over, maar ik verzeker u dat er geen enkel daarvoor in aanmerking komend archief in Nederland is, waarin ik niet gezocht heb. In mijn eentje of met hulp van vele zeer welwillende archiefmedewerkers.

Er was al vrij vroeg in de dertiger jaren in Winterswijk een Comité voor Joodsche Vluchtelingen. Mijn vader was daar lid van. Ook de overige leden van het Comité waren bekende Joodse Winterswijkers, jonge Joodse mannen. De ouderen onder ons (destijds in Winterswijk) kwamen daarin bekende namen tegen, zoals Aron A. van Gelder, hij is voorzitter, Mozes Kan, secretaris, David Schwarz, penningmeester, en de gewone leden Aron D. van Gelder en Karel Nihom.

Winterswijk zat vol met vluchtelingen; er was nauwelijks een Joods gezin waarin geen vluchtelingen waren ondergebracht. Die vluchtelingen moesten over de grens geholpen worden, hadden vóór hun vlucht, en vervolgens daarná, hulp nodig. Hulp van allerlei aard. Mijn vader was daarbij zeer actief.

En het was dus niet zó vreemd, dat ik dat uitwijzingsbevel verkeerd geïnterpreteerd had. Duitsland was toen nog een ‘bevriende mogendheid’, geleid door, eveneens toen nog een ‘bevriend staatshoofd’. Daarmee onderhield je vriendelijke relaties, in elk geval stond je geen handelingen van je onderdanen toe, die de neutraliteit van ons land in gevaar zouden kunnen brengen. En wie dat wel deed, werd uit de grensstrook verwijderd!
Vader onderhield zeer goede en nauwe contacten met de marechaussee; had hun hulp ook nodig bij het over de grens halen van Duitse of Poolse joodse vluchtelingen. Echter: de angst voor een uniform was bij hen zo groot, dat ze bij het zien van een Nederlandse man in uniform, een marechaussee bijvoorbeeld, de doodschrik kregen en onmiddellijk rechtsomkeert maakten.
En dan begon het spel opnieuw.

Toen enkele weken geleden uw voorzitter mij benaderde en mij vroeg om hem wat materiaal te sturen, toen heb ik hem onder andere een geheim stuk gestuurd waaraan ik de mededeling heb toegevoegd, dat hij dat waarschijnlijk twee keer moest lezen voordat tot hem zou doordringen wat er feitelijk in die geheime missive stond. Ik althans had bij eerste lezing nog niet door wat daar eigenlijk stond.

Wat wil het geval: er woont bijv. in Duitsland in 1938 een Joods gezin, ze zijn goed bij kas. Nog niet al hun bezit is door de Nazi’s in beslag genomen. Het gezin wil vluchten, en koopt voor zijn vlucht plaatselijke Gestapo, eventueel grensdouaniers om. Misschien wel met hulp van dat Winterswijkse Vluchtelingen Comité. De vlucht lukt. Maar in Nederland zijn ze na de Kristallnacht niet meer welkom. Het aantal vluchtelingen wordt te groot. En op hoog bevel worden ze teruggestuurd naar hun Heimat. Maar bij onze oosterburen bestaat op dat moment nog enig ‘fatsoen’. Daarmee bedoel ik: de grensdouaniers hebben hun buit binnen, het ging om bedragen van DM 10.000,– of een veelvoud daarvan. En ze willen die Joden kwijt, liever kwijt dan rijk. Natuurlijk ook omdat dat gezin zijn hele hebben en houden had moeten achterlaten, en dat was dus al in Duitse handen gevallen. En ze sturen dat gezin weer terug naar Nederland. In veel gevallen na nogmaals een (fors) bedrag in ontvangst genomen te hebben.
Nou komt die geheime missive. Zij is afkomstig van Procureur-Generaal Hermans van het Parket in Arnhem.

Ik heb de eer U te berichten, dat, in verband met het bij herhaling terugzenden van
uit Duitschland komende Duitsche vluchtelingen, die hier te lande waren geweerd,
door den Minister van Buitenlandsche Zaken bij de Duitsche Regeering stappen zijn
ondernomen, waarvan mag worden verwacht dat zij een einde zullen maken aan
bedoelde terugzending van vreemdelingen.
Gaarne zal ik vernemen of U den laatsten tijd gebleken is, dat hier te lande
geweerde vluchtelingen weder uit Duitschland werden verwijderd.

De op dat tijdstip fungerende minister van Bu.Za. was J.A.N. Patijn.

Ik heb u dat voorgelezen opdat u ook enig begrip krijgt voor mijn verkeerde interpretatie van de situatie in die tijd rondom mijn vader. Die Nederlandse overheid is zó immoreel, is zó gebrand op een goede neutrale relatie met die bevriende mogendheid aan onze oostgrens, dat ze alle menselijke waarden en normen is kwijtgeraakt. En mijn vader was daarvan nu de dupe geworden.
Maar ik zat op het volledig verkeerde spoor. Geen van de andere leden van het Comité voor Joodsche vluchtelingen bijvoorbeeld was uitgewezen.

En langzaamaan is toen tot me doorgedrongen dat er iets anders, méér, aan de hand moest zijn. Op een bepaalde ochtend werd ik wakker met een geniale inval. Bescheidener gezegd: ik kreeg een ingeving waarvan achteraf pas bleek hoe geniaal die was. Ik had in de krant iets gelezen over ‘openbaarheid van archieven’ of iets dergelijks.

Ik heb pen en papier genomen, en heb een van de directeuren van de BVD geschreven. Het korte briefje luidde ongeveer zo:

“Zeer geachte heer van Engelen,
Ik ben Rolf Nihom, een zoon van Karel Nihom. Ik zou graag het dossier van mijn
vader willen inzien. Zoudt u mij daartoe toestemming willen geven?“

En, het klinkt onwaarschijnlijk, nog geen drie weken later, werd ik opgebeld door mijnheer van Engelen:
“Meneer Nihom, we hebben een dossier van uw vader. Als u dat wilt inzien, dan
kan dat. Dan moeten we nu een afspraak maken. Maar maakt u zich geen illusies,
het is maar dunnetjes. Het zijn eigenlijk maar 2 velletjes.”

U begrijpt, dat ik zo gauw mogelijk ben gaan kijken. Kopieën van wat ze daar hadden, mochten ze niet voor mij maken. Maar, zei meneer van Engelen, ik moet me straks toevallig toch even verwijderen, een plasje doen. Het zijn maar 6 of 7 regels. Als u ze in die tijd, dat ik er niet ben, overschrijft… …ik heb niks gezien. En als u straks vertrekt, dan wordt u bij de poort echt niet gefouilleerd. En aangezien het ‘plasje’ van meneer van Engelen een forse ‘plas’ bleek te zijn, is dat overschrijven natuurlijk gelukt!
Ik lees u voor:

“28 oktober 1939.
Grossier, woont Spoorstraat 28, Winterswijk. Voert voor Engeland anti-Duitse
spionage-werkzaamheden uit. Krijgt van een Britse agent anti-Duitse
spionage- opdrachten van militaire aard.
Is door de Nederlandse politie op 7 oktober 1939 voor een korte periode
gearresteerd. Onthulde bij zijn verhoor zijn spionage-activiteiten.
Geboren op 6 october 1900 in Winterswijk. Woont tegenwoordig in
Scheveningen.
7 november 1939, bevestigde werkzaam te zijn voor een Britse Intelligence Service.“

En toen pas heb ik begrepen waarom mijn vader uitgewezen werd in 1939. Het waren dus niet alleen zijn werkzaamheden in dat vluchtelingencomité. Dat was in Joodse kring in Winterswijk vrij gewoon; maar dit in de ogen van de overheid veel ernstiger vergrijp, kwam er bij !
“Hij die in geval van een oorlog waarin Nederland niet betrokken is, opzettelijk
enige handeling verricht, waardoor het gevaar ontstaat, dat de staat in een oorlog
wordt betrokken, kan gestraft worden met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaar”

Meneer de Voorzitter. Nou doe ik mijn verhaal nog een keer. Maar met een heel andere optiek. Ik begin in 1922. In Schmallenberg, toen nog een klein boerenplaatsje in het Sauerland woont een joods gezin; ze hebben vier schatten van dochters. Drie van hen leren 3 joviale Joodse jongemannen uit Winterswijk kennen, Aron van Gelder, Harri Menco en Karel Nihom. U begrijpt het al. Ze trouwen en vestigen zich in Winterswijk.
Eén van het viertal blijft met haar gezin achter, mijn oma en opa eveneens, trouwens ook mijn overgrootmoeder.

Mijn vader spreekt perfect Duits. De drie Winterswijkse schoonzonen reizen in familieverband vele keren naar Schmallenberg. Dat is familiebezoek; heel gewoon. Voor de grenspolitie geen aanleiding om argwanend te worden. Mijn vader krijgt een goede relatie met grenspolitie en douane, vóór 1933, maar dat blijft na de machtsovername in Duitsland. Hij heeft hun vertrouwen. Iemand in Nederland, en ik meen te weten wie dat was, moet daar lucht van gekregen hebben, en hem op de mogelijkheid gewezen hebben om via , via, inlichtingen te verkrijgen, ook en misschien vooral van militaire aard.

Vader raakt betrokken bij spionageactiviteiten, activiteiten voor een Engelse Intelligence Service.
Je had toen, net zoals nu, in Nederland een contraspionage. Die werkte vrijwel perfect, en die moeten al gauw doorgehad hebben wat zich in die grensstrook heeft afgespeeld, niet alleen in Winterswijk, maar ook elders. Daarom is hij in begin oktober 1939 gearresteerd, verhoord op het Bureau van Politie; er is een proces-verbaal opgemaakt, een p.v. dat er 100% zeker geweest, maar dat tot op de dag van vandaag zoek gebleven is, en op grond daarvan is hij eind oktober uitgewezen.

Hij is in Den Haag terecht gekomen. Heeft zijn informatie-bronnen natuurlijk behouden. Heeft iets geweten van de op handen zijnde invasie op 10 mei 1940. Heeft in april 1940 de rest van het gezin dringend en dwingend laten overkomen naar Scheveningen. Daar zat je tenminste veilig achter “onze Waterlinie” !!

Het zag er al vrij snel naar uit dat Nederland in een volstrekt ongelijk gevecht geraakt was. Het was vanaf het begin een verloren strijd.
Vader heeft in de nacht van 13 op 14 mei in de Scheveningse haven getracht een schip te vinden dat hem naar Engeland had willen brengen. Dat is niet gelukt.
Ik herinner me dat op 14 mei, een heel hete zomerdag, in ons huis de kolenhaard brandde, de ramen waren gesloten. Mijn ouders hebben diverse dozen met papieren verbrand; papieren die kennelijk niet in Duitse handen mochten vallen. Het was smoorheet in huis.
In de late namiddag van 14 mei capituleerde Nederland.
En de volgende ochtend, 15 mei dus, heeft hij in werkelijke doodsangst, doodsnood een eind aan zijn leven gemaakt. Hij wilde niet in Duitse handen vallen; hij mocht niet in hun handen vallen. Wist maar al te goed waarom niet.

Ik geloof dat het goed is meneer de voorzitter, dat ik mijn relaas langzamerhand afsluit. Maar als er nog een paar minuten zijn, dan wil ik nog enkele, in mijn ogen niet onbelangrijke feiten aan mijn verhaal toevoegen.

Ik sprak daarnet over de Nederlandse contra-spionage. Maar de Duitse inlichtingendiensten waren natuurlijk ook actief, zeer actief bezig in die landen waarvan zij wisten dat ze die op een bepaalde dag zouden binnenvallen. En ze bezaten lijsten, lange lijsten met namen van personen, die op het moment van hun invasie onmiddellijk gearresteerd dienden te worden. Het zijn de zgn. “Schwarze Listen, Fahndungs-listen”, opsporingslijsten, lijsten met namen, niet van tientallen of honderden, maar duizenden namen van verdachte personen. Hele boekwerken vol.
En op die lijsten komt de naam van mijn vader voor. En dat was natuurlijk weer bij hem bekend, en de Nederlandse inlichtingendiensten, die daarvan op de hoogte dienden te zijn. Hij wist voldoende: “Als Nederland op 15 mei capituleert, word jij op zijn laatst op 16 mei gearresteerd.” Hij wist wat hem te wachten stond. Moet zich ook volledig in de steek gelaten gevoeld hebben. De Gestapo zocht hem. De Engelse opdrachtgever kon hem op dat moment niet helpen, en wat hij van de Nederlandse overheid mocht verwachten, wel, dat was hem in oktober 1939 al voldoende duidelijk geworden.

Bovendien, behalve die Fahndungslisten waren er ook regelmatig radio-uitzendingen waarin de namen van verdachte personen werden voorgelezen. Verdacht, in de zin van anti-Duits. En tot die verzameling namen, behoorde de naam van mijn vader.

Een 2e opmerking betreft de ‘rechtspleging’ ná de oorlog, dus vanaf 1945. Bekende Haagse bloedhonden, ‘jodenjagers’ worden gearresteerd, komen voor de rechter, worden uitgebreid verhoord. Die processen-verbaal zijn bewaard gebleven. In de verhoren van Haagse ex-politieambtenaren Krom, Leemhuis, Viëtor, Pegels, Protze komt de naam van mijn vader regelmatig voor. Hoewel hij al in 1940 is overleden, blijkt er tot in 1943 belangstelling voor hem te bestaan. Haagse rechercheurs reizen naar Winterswijk om toch nog eens even nadere details te onderzoeken.

Van genoemde politieambtenaren zijn er enkele ter dood veroordeeld. Of de vonnissen voltrokken zijn weet ik niet, wil ik ook niet weten.
Uit één van die processen-verbaal blijkt dat men perfect op de hoogte is van het onderduik-adres van mijn moeder! Moeder was blond, sprak uiteraard Duits, vond daarom, dat ze illegaal werk kon doen. Zij is in het begin van 1945 daarbij gepakt, maar gelukkig , waarschijnlijk in verband met de naderende bevrijding, kort daarna weer vrijgelaten.
Waarom zij in bijv. 1943 niet gearresteerd geworden is, zal wel altijd een raadsel blijven. Zij was volledig op de hoogte van vaders activiteiten. Welk lot bij arrestatie het hare geworden zou zijn is volstrekt duidelijk.

En bij alle verdriet over het verlies van vader, zijn mijn broer Harry en ik, ons in elk geval ervan bewust dat het verlies van moeder ons bespaard gebleven is.
Voorzitter, ik wou mijn verhaal met deze constatering besluiten.
Rolf Nihom


Artikel bij het overlijden van Rolf Nihom – 3 april 2015: www.joodserfgoeddenhaag.nl